Imām Abī Faraj ʿAbd ar-Raḥmān Ḥassan b. ʿAlī b. Muḥammed (Ibn al-Jawzī) zei:
- Al-Qurashī zei: Al-Ḥusayn ibn ʿAbd al-Raḥmān vertelde mij: Een van onze metgezellen vertelde mij het volgende:
De vrouw van Ḥabīb Abū Muḥammad werd op een nacht wakker, terwijl hij nog lag te slapen. Ze wekte hem in het laatste deel van de nacht en zei tegen hem: “Sta op, o man! De nacht is voorbij en de dag is aangebroken. Voor ons ligt een lange reis, en onze proviand is gering. De karavanen van de vromen zijn ons al vooruitgegaan, en wij zijn achtergebleven.”
- Al-Qurashī zei: Muḥammad ibn al-Ḥusayn vertelde mij, en Abū Yūsuf al-Bazzār vertelde hem het volgende:
Riyāḥ al-Qaysī trouwde met een vrouw en bracht de huwelijksnacht met haar door. Toen de ochtend aanbrak, stond zij op om het brooddeeg te kneden. Hij zei tegen haar: “Kon je niet iemand vinden die dit werk voor je doet?”
Zij antwoordde: “Ik ben getrouwd met Riyāḥ al-Qaysī, niet met een hooghartige tiran!”[1]
Toen de nacht viel, deed hij alsof hij sliep om haar op proef te stellen. In het eerste kwart van de nacht stond zij op en riep hem: “Sta op, o Riyāḥ!”
Hij zei: “Ik kom zo.”
In het tweede kwart riep zij hem opnieuw, en hij zei: “Ik kom zo.”
In het derde kwart deed zij hetzelfde, en opnieuw zei hij: “Ik kom zo.”
Toen zei zij: “De nacht is voorbij, de karavaan van de weldoeners is vertrokken, en jij ligt nog te slapen. Wat heeft jou misleid, o Riyāḥ?”
- Al-Qurashī zei: Muḥammad ibn Yaḥyā ibn Abī Ḥātim vertelde mij: Abū Jaʿfar al-Sāʾiḥ vertelde mij dat al-Qāsim ibn Ḥammār zei:
“Ik had een vrouw die ’s nachts niet sliep. Ik kon daar moeilijk mee omgaan. Wanneer ik indommelde, sprenkelde zij water op mij en maakte mij wakker. Dan zei ze: “Schaam jij je niet tegenover Allah om zo te liggen snurken?!” Bij Allah, ik voelde me werkelijk beschaamd door wat zij deed.
Toevoeging vertaler:
- Ibn Al-Qayyim al-Jawziyya zei:
Er was een vrouw die het nachtgebed vaak verrichtte. Toen men haar vroeg waarom ze dat zo veel deed, antwoordde ze: “Het maakt het gezicht mooi, en ik houd ervan dat mijn gezicht mooi is.” [Rawḍat al-muḥibīn, p. 321]
Bron: Qiyām al-layl blz. 138-139, Uitgeverij Dār al-muḥaddith lil nashr wa al-tawzī ͑, Riyad te Saudi-Arabië. 4de druk 2024.
Vertaling: Yūsuf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl
[1] Voetnoot vertaler: Met “hooghartige tiran” bedoelt zij iemand die arrogant en autoritair is, die zich te goed voelt voor werk en anderen opdraagt wat ze moeten doen. Ze benadrukt hiermee dat ze een eenvoudig, nederig huwelijk wilt, niet één gebaseerd op hoogmoed of status. Ze zegt eigenlijk: “Ik heb een gewone man getrouwd, niet iemand die zich verheven voelt boven arbeid of anderen beveelt, zoals een trotse, arrogante tiran dat zou doen.” M.a.w.: Ze weigert zich elitair te gedragen, ze ziet zichzelf niet als te goed om haar eigen werk te verrichten en ze houdt haar man een spiegel voor, door hem eraan te herinneren dat hun huwelijk gebaseerd is op eenvoud, niet op status of trots. Wa Allāhu A ͑lam.