Imām Abī Faraj ʿAbd ar-Raḥmān Ḥassan b. ʿAlī b. Muḥammed (Ibn al-Jawzī) zei:
Bij veel mensen merk ik een zekere nalatigheid op in de verzorging van het lichaam. Sommigen reinigen hun mond niet na het eten, terwijl anderen hun handen niet grondig wassen om vet of vuil te verwijderen. Er zijn ook mensen die zelden een siwāk (tandenreiniger) gebruiken, geen kuḥl rond de ogen aanbrengen of hun oksels niet goed bijhouden. En zo zijn er nog talloze andere vormen van verwaarlozing. Deze achteloosheid brengt gebreken met zich mee, zowel op religieus als wereldlijk vlak.
Wat betreft de religie: de gelovige is opgedragen zich te reinigen en te wassen op vrijdag vanwege het samenkomen met andere mensen. Hij is verboden de moskee te betreden als hij knoflook heeft gegeten. De islamitische wetgeving beveelt het reinigen van de knokkels, het knippen van de nagels, het gebruik van de siwāk (tandenreiniger), het scheren van de schaamstreek, en andere vormen van etiquette. Wie dat nalaat, verzaakt de aanbevolen praktijken van de islamitische wetgeving. En soms kan dat zelfs uitmonden in de aantasting van de geldigheid van de aanbidding, zoals wanneer iemand zijn nagels verwaarloost, waardoor zich vuil ophoopt dat verhindert dat het water tijdens de wudūʾ (rituele wassing) de huid bereikt.
Wat betreft het wereldse: ik heb mensen gezien die zichzelf verwaarlozen, en zich toch begeven tot vertrouwelijke gesprekken. De achteloosheid die hen ertoe bracht zichzelf te verwaarlozen, maakte ook dat zij zich niet bewust zijn van de overlast die zij veroorzaken. Wanneer zij dan een gesprek onder vier ogen aangaan, is het voor mij onmogelijk om afstand te nemen, want zíj zoeken juist de nabijheid op. Dan ervaar ik de ongemakken die voortkomen uit de geur van hun adem. En mogelijk is het zo dat velen van hen, sinds zij zijn opgestaan, hun vinger nog niet eens over hun tanden hebben gehaald.
Dergelijke zaken kunnen bij een vrouw afkeer oproepen, terwijl zij het misschien niet gepast vindt om dat tegen haar man te zeggen. Dat kan ertoe leiden dat zij zich van hem afwendt. Ibn ʿAbbās zei hierover: “Ik vind het prettig om mij voor mijn vrouw te verfraaien, zoals ik het ook waardeer dat zij zich voor mij verfraait.”[1] Sommige mensen zeggen (hierover): “Dat is vertoon (en onnatuurlijk), en het stelt niets voor, want Allah heeft ons immers al mooi geschapen?” Maar het oog wil ook wat, en wie goed let op de wimpers, de wenkbrauwen en de fraaie ordening van de schepping, beseft dat Allah de mens in zijn uiterlijk heeft verfraaid.
De Profeet ﷺ was de schoonste en aangenaamst geurende van alle mensen. In een overlevering wordt vermeld: “Hij hief zijn handen totdat de witheid van zijn oksels zichtbaar werd.”[2] Zijn scheenbeen kwam soms bloot te liggen, en dan leek het op het zachte merg van een dadelpalm (d.w.z. wit (en schoon))[3]. Hij was vrijwel altijd in het gezelschap van zijn siwāk, en hij hield er niet van dat men een geur van hem rook die niet aangenaam was.
In een authentieke overlevering van Anas staat: “Allah heeft hem niet ontsierd met een witte haarkleur.”[4] [5]
De Profeet ﷺ zei eens tegen zijn metgezellen: “Wat is er met jullie, dat jullie met gele tanden bij mij binnenkomen? Gebruik de siwāk!”[6]
Het gebed dat met siwāk wordt verricht, wordt dan ook als beter beschouwd dan het gebed zonder siwāk.[7]
Wie zich reinigt, verfijnt zijn wezen en zuivert het van onreinheid. De wijzen hebben gezegd: “Wie lange nagels heeft, heeft een korte hand,” (waarmee wordt bedoeld dat slordigheid of gebrek aan verzorging iemands doeltreffendheid vermindert).
Bovendien brengt lichamelijke reinheid iemand dichter bij de harten van de mensen, en zuivere zielen voelen zich tot hem aangetrokken vanwege zijn netheid en aangename geur. De Profeet ﷺ hield immers van parfum.
Bovendien stelt een man zijn echtgenote gerust en behaagt haar door zijn verzorgde voorkomen. Vrouwen zijn immers de evenknieën van mannen: zoals hij iets aan haar kan afkeuren, zo kan zij ook iets aan hem afkeuren. En het kan zijn dat hij geduldig is met wat hij onaangenaam vindt, terwijl zij dat niet is.
Ik heb mensen gezien die beweren asceten te zijn, terwijl ze tot de meest onverzorgde mensen behoren, en dat komt doordat kennis hen niet gevormd heeft.
Wat betreft het verhaal dat over Dāwūd al-Ṭāʾī wordt verteld, dat men tegen hem zei: “Waarom kam je je baard niet?”, en hij antwoordde: “Ik ben daar te druk voor”, dit is de uitspraak van iemand die zich verontschuldigt voor het nalaten van een sunna, en daarmee wil aangeven dat hij door zijn intense vrees voor het Hiernamaals zichzelf uit het oog verloren is. Als hij werkelijk bij zinnen was geweest, zou hij dat niet hebben nagelaten. Daarom kan men zich niet beroepen op de toestand van mensen die door hun angst of gemoedstoestand overweldigd zijn.
Wie stilstaat bij de eigenschappen van de Boodschapper ﷺ, ziet in hem een volmaakt voorbeeld in kennis en daad. In hem ligt ware navolging besloten, en hij is het bewijs tegen de mensheid.
Bron: Ṣayd al-Khāṭir blz. 126-128, Uitgeverij Dār ibn Kathīr, Damascus te Syrië. 2de druk 2020.
Vertaling: Yūsuf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl
[1] Overgeleverd door Ibn Abī Shayba in al-Muṣannaf nr. 19263 en al-Bayhaqī in al-Kubrā nr. 14728.
[2] Overgeleverd door al-Bukhārī nr. 2597 & Muslim nr. 1832.
[3] Overgeleverd door al-Ṭabarānī in al-Kabīr nr. 6602.
[4] Voetnoot vertaler: Daarmee werd bedoeld dat het grijze haar van de Profeet ﷺ noch overvloedig, noch opvallend was, het veranderde zijn uiterlijk niet op een manier die zijn leeftijd of lichamelijke zwakte zou doen vermoeden. Die witte haren namen dus niets weg van zijn uiterlijke schoonheid.
[5] Overgeleverd door Muslim nr. 2341.
[6] Overgeleverd door al-Bazzār nr. 1302, al-Ṭabarānī in al-Kabīr nr. 1302, Abū Ya ͑lā nr. 6710 en al-Bayhaqī in al-Kabīr nr. 152. De overlevering is echter zwak.
[7] Zwakke overlevering. Ibn Ma ͑īn zei zelfs: “Het is een valse overlevering.”