Haar volledige naam: Nusayba bint Kaʿb b. ʿAmr b. ʿAwf b. Mabdhūl.

Haar broer ʿAbdullah b. Kaʿb al-Māzinīyu was van degenen die (de slag van) Badr had bijgewoond. Haar andere broer ʿAbd ar-Raḥmān was één van Al-Bakāʾīn (degenen die huilden)[1].

Umm ʿAmmāra was aanwezig bij de volgende gebeurtenissen: De nacht van Al-ʿAqaba, de veldslag van Uḥud, (het verdrag van) Al-Ḥudaybiyya, de dag van Ḥunayn en de dag van Al-Yamāma. Zij verrichtte de jihād en andere handelingen.

Er zijn meerdere overleveringen op haar gezag overgeleverd.

Tijdens de jihad werd haar hand afgehakt.

Al-Wāqidīyyu zei: Zij was aanwezig bij de slag van Uḥud samen met haar man Ghaziyya b. ʿAmr en haar twee zonen.[2] Ze ging uitgerust met een waterzak om de gewonden water te geven, maar uiteindelijk vocht ze zelf ook mee en liep ze 12 verwondingen op.[3]

Ḍamra b. Saʿīd Al-Māzinīyyu sprak over zijn oma die de veldslag van Uḥud had bijgewoond. Zij (zijn oma) zei hierover: Ik hoorde de Boodschapper van Allah ﷺ zeggen: “De positie van Nusayba bint Kaʿb is vandaag beter dan de positie van die en die persoon.” Ze zag haar die dag fier strijden, met haar jurk om haar middel gebonden, totdat ze 13 verwondingen opliep. Zij (mijn oma) zei ook: Ik zag dat Ibn Qamiʾa haar op haar schouders sloeg, wat resulteerde in een grote wond. Het duurde een jaar om deze wond te behandelen. Vervolgens riep een oproeper van de Boodschapper van Allah: “Naar (de plek) Ḥamraʾa al-Asad.” Hierop trok zij haar kleding strak, maar zij was niet in staat vanwege het overvloedig bloeden. Moge Allah tevreden en barmhartig met haar zijn.[4]

Op gezag van Ibn Saʿd, op gezag van Muḥammad b. ʿUmar, op gezag van ʿAbd al-Jabbār b. ʿAmmāra, op gezag van ʿAmmāra b. Ghaziyya, die zei: Umm ʿAmmāra verklaarde: “De mensen vluchtten (in paniek) weg van de Boodschapper van Allah ﷺ, waardoor er niet meer dan 10 mensen overbleven om hem te beschermen. Ik, mijn zonen en mijn man stonden voor hem om hem te verdedigen, terwijl de mensen verslagen langs hem liepen. Hij (de Boodschapper van Allah) zag dat ik geen schild had. Vervolgens zag hij een vluchtende man met een schild en zei tegen hem: ‘Gooi jouw schild neer voor degenen die (wel) vechten,’ waarop hij deze neergooide. Hierop pakte ik deze op en beschermde de Boodschapper van Allah ermee. De mensen te paard hadden de overhand; waren zij te voet geweest, dan hadden wij hen met de Wil van Allah verslagen. Een man te paard kwam denderend op mij af, haalde uit terwijl ik mezelf beschermde met het schild. Hij kon niets doen en keerde terug. Ik haalde uit naar de hamstring van het paard, waardoor hij (de ruiter) op zijn rug viel. De Profeet ﷺ begon te schreeuwen: “O zoon van Umm ʿAmmāra, (kijk uit voor) jouw moeder, jouw moeder!” Hierop hielp mijn zoon mij tegen hem totdat hij stierf.

Op gezag van Muḥammad b. ʿUmar, op gezag van Ibn Abī Sabrata, op gezag van ʿAmr b. Yaḥyā, op gezag van zijn moeder, op gezag van ʿAbdullah b. Zayd die zei: “Ik raakte die dag gewond en het bloed wilde niet stelpen, waarop de Profeet ﷺ zei: “Verbind jouw wond.” Mijn moeder had verband bij haar en verbond mijn wond terwijl de Profeet ﷺ erbij stond, en zei daarna: “Ga vechten, mijn zoon!” Hierop zei de Profeet herhaaldelijk: “Wie kan verdragen wat jij kunt verdragen O Umm ʿAmmāra!”

Op eens kwam de man die haar zoon had verwond. De Boodschapper van Allah ﷺ zei: “Hij is degene die jouw zoon heeft verwond.” Zij zei: “Ik ging op hem af en haalde uit naar zijn scheen, waarop hij op zijn knieën viel. Ik zag de Boodschapper van Allah ﷺ zo hard glimlachen dat ik zijn kiezen zag.” Hij ﷺ zei: “Je hebt wraak genomen O Umm ʿAmmāra!” Vervolgens ging ik op hem af, sloeg hem met mijn zwaard totdat hij overleed. De Profeet ﷺ zei toen: “Alle lof is aan Allah die jou heeft doen overwinnen.”[5]

Op gezag van Muḥammad b. ʿUmar, op gezag van Ibn Abī Sabrata, op gezag van ʿAbd ar-Raḥman b. ʿAbdullah b. Abī Ṣaʿṣaʿa, op gezag van Al-Ḥārith b. ʿAbdullah, op gezag van ʿAbdullah b. Zayd b. ʿĀṣīm die zei: Ik was getuige van Uḥud, en toen de de mensen zich van de Boodschapper van Allah ﷺ afsplitsten, naderden mijn moeder en ik om hem te beschermen. Hij zei: “Ben jij de zoon van Umm ʿAmmāra?” Ik zei: “Ja.” Hij zei: “Gooi.” Ik bekogelde toen een ruiter te paard met een steen. De steen trof het oog van het paard, waardoor het paard schrok en samen met de ruiter viel. Vervolgens viel ik hem herhaaldelijk aan met een steen, wat de Profeet ﷺ deed glimlachen. Hij ﷺ zag toen de wond op de schouder van mijn moeder en zei: “Jouw Moeder! Jouw Moeder! Verbind haar wond! O Allah, laat hen mijn metgezellen zijn in het Paradijs.” Waarop zijn moeder (Umm ʿAmmāra) zei: “Het kan mij niets schelen wat mij in deze wereld treft!”[6]

Op gezag van Mūsā b. Ḍamra b. Saʿd, op gezag van zijn vader die zei: ʿUmar b. al-Khaṭṭāb kreeg een aantal stoffen kledingstukken van goede kwaliteit waarop hij deze aan Umm ʿAmmāra gaf.[7]

Op gezag van Shuʿba, op gezag van Ḥabīb b. Zayd al-Anṣārī, op gezag van een vrouw, op gezag van Umm ʿAmmāra die zei: “De Boodschapper van Allah ﷺ kwam op bezoek bij mij waarop ik hem eten gaf. Een aantal van zijn metgezellen die met hem waren, waren aan het vasten. De Profeet ﷺ zei: “Als het voedsel wordt gegeten (in het huis) van de vastende[8], dan uitten de engelen zegeningen over hem.”[9]

Op gezag van Muḥammad b. Yaḥyā b. Ḥibbān die zei: Umm ʿAmmāra liep 13 verwondingen op tijdens de slag van Uḥud en haar hand werd afgehakt tijdens de slag van Al-Yamāma. En op de dag van Al-Yamāma liep ze naast het verliezen van een hand 11 verwondingen op. Zij keerde gewond terug naar Al-Medina. En Abu Bakr die destijds de kalief was kwam bij haar op ziekenbezoek.[10]

Haar zoon Ḥabīb b. Zayd b. ʿĀṣīm is degene die door Musaylama (de valse profeet) in stukken was gesneden.[11]

Haar andere zoon ʿAbdullah b. Zayd al-Māzinī is degene die de kleine wassing van de Boodschapper van Allah ﷺ heeft overgeleverd.[12] Hij werd tijdens de slag van Al-Ḥarra gedood. Hij is ook degene die Musaylama met zijn zwaard heeft gedood. Abu Ḥākim en Ibn Manda zeiden dat hij ook getuige was van de slag van Badr. Maar Ibn ʿAbd al-Barr zei: “Integendeel, hij was getuige van de slag van Uḥud.” Ik (Ad-Dhahabī) zeg: “Het klopt dat hij geen getuige was van de slag van Badr. En Allah weet het beter.”

Bron: Siyar Aʿlām an-Nubalāʾ, deel 2 blz. 278-282, druk Muʾasasa ar-Risāla. Zie screenshots hieronder.
Vertaling: Yūsuf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl

[1] Voetnoot vertaler: Al-Bakāʾīn; vertaling: Degenen die huilden. Verwijzing naar de zeven metgezellen die wilden deelnemen aan de veldslag van Tabūk maar geen rijdier hadden. Ze kwamen bij de Profeet Mohammed ﷺ en vroegen of hij hen kon helpen aan een rijdier om deel te nemen aan de veldslag. Hij ﷺ verontschuldigde zich en gaf aan niets te hebben om hen te geven. Teleurgesteld keerden ze terug, met tranen in hun ogen. Op hen daalde het volgende vers: “En (ook) degenen die naar jou toe kwamen, opdat jij hen zou voorzien van (rijdieren) waarop zij gedragen kunnen worden (treft geen blaam). Jij zei (tegen hen): “Ik heb niets gevonden waarop jullie gedragen kunnen worden.” (Toen) wendden zij zich af, terwijl hun ogen volliepen met tranen van verdriet, omdat zij niets konden vinden om uit te geven (ten behoeve van de jihād).” [At-Tawba 9:92]. Op de terugweg van de veldslag van Tabūk zei de Profeet ﷺ over hen: “Er zijn een aantal mensen in Medina die constant met jullie waren. Jullie hebben geen afstand afgelegd of een vallei gepasseerd of zij waren met jullie.” Ze (de metgezellen) vroegen: O Boodschapper van Allah, hoe kan dat, terwijl zij in Medina waren? Hij ﷺ antwoordde: “Zij werden weerhouden vanwege een excuus.” [Al-Bukharī nr. 4423]. Dus ondanks dat zij de veldslag niet hadden bijgewoond kregen zij toch dezelfde beloning vanwege hun intentie.

[2] Haar zonen van haar eerste huwelijk met Zayd b. ʿĀṣīm b. ʿAmr: ʿAbdullah en Maḥbūb. Wat betreft de kinderen die zij van Ghaziyya kreeg, dat waren: Tamīm en Khawla (zie Aṭ-Ṭabaqāt 8/412).

[3] Ibn Saʿd 8/412.

[4] Ibn Saʿd 8/413.

[5] Ibn Saʿd 8/414.

[6] Ibn Saʿd 8/414-415.

[7] Ibn Saʿd 8/415.

[8] Voetnoot vertaler: Zij was namelijk aan het vasten op die dag.

[9] Alle mannen in deze keten van overleveraars zijn betrouwbaar behalve de vrouw (Laylā). Zij werd als niet betrouwbaar geacht door Ibn Ḥibbān in Tawthīq al-Majāhil. Deze overlevering is overgeleverd door Ibn Saʿd (8/415-416), Aḥmad (6/439), At-Tirmidhī (785), Ibn Maja (1748), Ad-Dārimī 2/17 en Ibn Ḥibbān (953).

[10] Ibn Saʿd 8/416.

[11] Voetnoot vertaler: Dit gebeurde toen Ḥabīb b. Zayd b. ʿĀṣīm naar Musaylama ging om hem een waarschuwingsbrief van de Profeet ﷺ te overhandigen. Musaylama werd heel kwaad waarop hij Ḥabīb martelde en in stukken sneed. Hij stierf als een moedige martelaar (moge Allah tevreden met hem zijn).

[12] Zie Al-Bukhārī (1/226), Muslim (235), Abū Dāwūd (118, 119, 120), At-Tirmidhī (35-37) en An-Nasāʾī (1/71-72).

Screesnhots Arabische Bron: