Ustādh Dr. ʿAbdullah b. ʿUmar Ad-Damījī[1] zei het volgende in zijn taḥqīq van het boek “Naẓr al-Akyās fī ar-Rad ʿalā Jahmiyyat al-Baiḍāʾ wa Fās”[2] van de Marokkaanse geleerde Shaykh ʿAbd ar-Raḥmān b. Ibrāhīm an-Natīfī:
Het tijdperk van de Murābiṭīn (Almoraviden) was een van de meest glorierijke tijdperken die het Islamitische Westen gekend heeft in het steunen van een salafī staat, het verspreiden van de daʿwa[3] en het bestrijden van innovaties en bijgeloof. De getuigenis hiervoor is de gebeurtenis waarbij het boek “Iḥyāʾ ʿUlūm ad-Dīn van Al-Ghazālī” werd verbrand in opdracht van de leider: ʿAlī b. Yūṣuf b. Tāshfīn (رحمه الله). Hij verbood het verspreiden ervan op basis van de fatāwā van de geleerden uit die tijd[4]. Dit was rond de 5de eeuw NH[5].
Dit duurde tot aan de val van het Murābiṭīn rijk en het verschijnen van het Muwaḥidīn (Almohaden) rijk waarin het vaandel van de Ashʿarī uitnodiging werd gedragen door Ibn Tūmart en zijn bevelhebbers met de ondersteuning van de Sultan. Zij waren ook de vaandeldragers in het bestrijden van as-Salafiyya en het zwart maken ervan met de ondersteuning van de Sultan. Zij verklaarden het bloed vergieten van Ahlus-Sunna als geoorloofd en doodde een grote groep van hen waarvan het aantal alleen bij Allah bekend is. Zij forceerden en introduceerden de Ashʿarī madhab in Marokko door middel van het zwaard nadat zij de macht kregen in het jaar 542NH[6].
Om de Ashʿarī geloofsleer bij de Marokkanen diep te wortelen schreef Ibn Tūmart een kleine verhandeling genaamd “Al-Murshida”. Hierin vermeldde hij beknopt de geloofsleer van de Ashʿaris. Hij onderwees het aan hen in het Arabisch en Berbers. Vervolgens schreef hij een wat uitgebreidere boek voor hen die de kwesties uit “Al-Murshida” uiteenzet. Hij noemde dit boek “At-Tawḥīd” en werd onderverdeeld conform de (7) dagen van de week. Zij werden vervolgens opgedragen om dit boek in gedeeltes iedere dag van de week te lezen na het ochtend- en avondgebed na het lezen van hun ḥizb uit de Edele Qurʾān[7].
Bron: Naẓr al-Akyās fī ar-Rad ʿalā Jahmiyyat al-Baiḍāʾ wa Fās, blz. 25/26. Uitgever: Dār ṭaiba al-Khadrāʾ te Mekka. 2de druk 2020. Zie ook screenhsots hieronder.
Vertaling: Yūsuf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl
[1] Professor aan de Islamitische Universiteit van Mekka (Umm al-Qura).
[2] Voetnoot vertaler: Een weerlegging op een aantal individuen uit Casablanca en Fes die uitnodigde naar de Jahmiyya geloofsleer. De Jahmiyya is een sekte die de namen en eigenschappen van Allah ontkennen en geloven dat de Qurʾān is geschapen, dat de mensen geen wil hebben in het handelen, dat het paradijs en hel zullen vergaan en andere innovaties. Voor meer informatie lees de volgende artikelen: De oorsprong van het ontkennen van de eigenschappen van Allah & De geschiedenis van de sekten – Taqī al-Dīn al-Maqrīzī
[3] Voetnoot vertaler: De uitnodiging naar Allah.
[4] Voetnoot vertaler: Zoals Abī Bakr at-Tartūshī die zei: ‟Vervolgens werd hij (Al-Ghazālī) ṣūfī en verliet de kennis en haar mensen. Hij raakte betrokken met de wetenschap van inspiraties, en met degenen die claimen spirituele kennis te bezitten en de inlfuisteringen van Satan. Vervolgens mixte hij dit met filosofie en de symbolische uitspraken van al-Hallāj. Hij begon de fuqahāʾ en de geleerden van rhetoriek te bekritiseren. Hij verliet (hiermee) bijna de religie. Toen hij (het boek) Iḥyāʾ ʿUlūm ad-Dīn schreef begon hij te spreken over de (ṣūfī) wetenschap van situaties (ʿulūm al-aḥwāl) en over de symbolische woorden van de ṣūfīs, ondanks dat hij niet gekwalificeerd was en er geen kennis van had. Vandaar dat hij faalde!” Ook zei hij verderop in dezelfde paragraaf: ‟…Vervolgens begon hij zijn boek vol te stoppen met leugens over de Boodschapper van Allah ﷺ. Ik ken geen boek op aarde -zover ik weet- die meer leugens bevat over de Boodschapper van Allah dan dit boek.” [Tarīkh al-Islām van Ad-Dhahabī blz. 122]
[5] Zie Al-Bayān al-Maghrib 4/59 en Siyar Aʿlām an-Nubalāʾ 20/124.
[6] Zie Al-Khiṭṭat van Al-Maqrīzī 2/353 en Al-Anīs al-Maṭrab van Ibn Abr Zarʿ blz. 186.
[7] Zie Al-ʿIbar 6/303 en Naẓm Al-Jamān van Muḥammad b. Al-Qaṭṭān Al-Marākshī blz. 129 en 179.
Screenshots Arabische Bron: