Hoofdstuk: De vermelding van slechte vermoedens over Allah (عزَّ وجلّ)
Allah (تعالى) zegt:
“Terwijl zij ten onrechte over Allah de gedachten van onwetendheid koesterden.”[1]
En Zijn uitspraak:
“En dat waren jullie (slechte) vermoedens, die jullie over jullie Heer hadden.”[2]
En Zijn uitspraak:
“Zij die (slechte) vermoedens hebben over Allah. De tijd zal zich tegen hen keren (d.w.z. een verschrikkelijke bestraffing zal hen treffen).”[3]
Op gezag van Ibn `Omar (رضي الله عنهما):
‟De grootste zonde is het hebben van slechte vermoedens over Allah.”[4]
Uitleg Shaykh Ṣāliḥ b. Fawzān al-Fawzān:
Vanonder de grote zonden is het hebben van slechte vermoedens over Allah (عزّ وجل). En wat daar onder valt is het hebben van deze slechte vermoedens bij de dood. De profeet ﷺ zei:
‟Laat niemand van jullie sterven behalve dat hij goede vermoedens heeft over Allah.”[5]
Echter tijdens het leven is het gewenst om een balans te hebben tussen angst en hoop. De één dient de ander niet te overheersen. In tegenstelling tot wat plaatsvind bij de dood, want bij dit moment dient hoop de overhand te nemen. Want de tijd om handelingen te verrichten is ten einde gekomen. Hij dient dan goede vermoedens te hebben over Allah (عزّ وجل).
En de uitspraak van Allah (تعالى):
“En dat waren jullie (slechte) vermoedens, die jullie over jullie Heer hadden.”[6]
Degenen die in deze āya worden aangesproken zijn de ongelovigen. M.a.w. Jullie gedachten dat Allah niet veel weet over wat jullie verrichten aan ongeloof en polytheïsme. Deze slechte gedachten van jullie heeft jullie vernietigd en zodoende van de verliezers gemaakt. Zij dachten dat Hij (Allah) niet op de hoogte was en dat Hij niet beantwoordde. En dit was een schending van het recht van Allah (سبحانه و تعالى).
En de uitspraak van Allah (تعالى):
“Zij die (slechte) vermoedens hebben over Allah. De tijd zal zich tegen hen keren (d.w.z. een verschrikkelijke bestraffing zal hen treffen).”[7]
Dit was toen de profeet ﷺ erop uit trok voor een veldslag. De hypocrieten bleven achter omdat zij dachten dat zij (de profeet en de metgezellen) niet zouden terug keren. Zoals Allah in een ander vers zegt:
“Integendeel! Jullie dachten dat de Boodschapper en de gelovigen nooit meer zouden terugkeren naar hun families.”[8]
Toen de profeet ﷺ en zijn metgezellen (toch) terugkwamen, kwamen de hypocrieten zichzelf excuseren met als excuus:
“Onze bezittingen en onze gezinnen hielden ons bezig. Vraag daarom om vergeving voor ons. Zij zeggen met hun tongen wat zich niet in hun harten bevindt.”[9]
Vervolgens zegt Allah aan het einde van dit vers:
“Integendeel! Allah is op de hoogte van wat jullie doen.”[10]
Zij zeiden dat hetgeen hen bezig hield en hen tegen hield om met de Boodschapper erop uit te trekken hun kinderen en bezittingen waren. Allah antwoordde hierop door te verduidelijken dat hetgeen hen tegen hield slechte vermoedens over Allah waren. Dat Hij (Allah) Zijn Boodschapper niet zou laten overwinnen.
“Integendeel! Jullie dachten dat de Boodschapper en de gelovigen nooit meer zouden terugkeren naar hun families.”[11]
M.a.w. jullie wensten dat de Boodschapper en zijn metgezellen vernietigd zouden raken. Jullie geloofden dat zij niet veilig terug zouden keren en hoopten erop dat zij zouden worden aangevallen door hun vijand. Met deze gedachte hadden zij dus slechte vermoedens. En zij waren een verloren volk! Allah maakte dus duidelijk dat hetgeen hen tegenhield om de jihād te verrichten slechte vermoedens over Allah waren. Zij dachten dat de Boodschapper ﷺ en zijn metgezellen niet in staat waren om te winnen van de ongelovigen en dat zij met hun kleine aantallen niet zouden terugkeren.
Het is dus duidelijk dat het hebben van slechte vermoedens over Allah een grote zonde is. Vandaar dat een moslim altijd goede vermoedens moet hebben over zijn Heer. Hoeveel zonden hij ook wel niet heeft en hoe groot zijn zonden wel niet zijn, hij dient verplicht te weten dat de deur voor vergiffenis open staat, dat Allah de vergiffenis accepteert van de dienaar wanneer hij vergiffenis vraagt en goed denkt over Allah, en dat de redding nabij is.
Deze overlevering waarschuwt ook tegen het wanhopen aan de Barmhartigheid en Vergeving van Allah. En het spoort aan tot hoop, vooral wanneer het einde van iemands leven nadert en bij moeilijkheden en verdriet.
Bron: Uitleg van Kitāb al-Kabāʾir van Shaykh al-Islām Muḥammad b. ʿAbd al-Wahāb door Shaykh Ṣāliḥ b. Fawzān al-Fawzān, blz 68-70. Uitgever: Dār ar-Risāla, 1ste druk 2012 te Damascus Syrië.
Vertaling: Yūsuf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl
[1] Al-ʿImrān (3):154
[2] Fuṣṣilat (41):23
[3] Al-Fatḥ (48):6
[4] Vermeld door Ibn Kathīr in zijn tafsīr (2/279) en versterkt door Ibn Mardawiyya.
[5] Moslim (2877) vanuit de overlevering van Jābir b. ʿAbdullah (رضي الله عنهما).
[6] Fuṣṣilat (41):23
[7] Al-Fatḥ (48):6
[8] Al-Fatḥ (48):12
[9] Al-Fatḥ (48):11
[10] Al-Fatḥ (48):11
[11] Al-Fatḥ (48):12
Screenshots Arabische Bron: