Shaykh Muḥammad b. Ṣālih al-ʿUthaymīn werd het volgende gevraagd:
Wat is het oordeel over het zeggen van “Aʿūdhu billahi min as-shayṭāni rajīm” bij het gapen en “Al-ḥamdulillah” bij het boeren?
Antwoord:
Het is niet van de sunna dat een persoon bij het gapen “Aʿūdhu billahi min as-shayṭāni rajīm” zegt. Want de profeet ﷺ heeft bij het gapen opgedragen dat een persoon dit zo veel mogelijk dient in te houden en wanneer hij hiertoe niet in staat is, dan dient hij zijn hand op zijn mond te plaatsen. Hij heeft de umma niet gewezen op het zeggen van: “Aʿūdhu billahi min as-shayṭāni rajīm”. Wat betreft de uitspraak van Allah (تعالى):
“En als een influistering van de shayṭān jou tot woede drijft, zoek dan jouw toevlucht bij Allah.” [Al-Aʿrāf (7):200]
De bedoeling van de influistering van de shayṭān in bovengenoemde vers refereert naar het zondigen of het laten van gehoorzaamheid.
Wat betreft het zeggen van: “Al-ḥamdulillah” bij het boeren ook dit is niet (islamitisch) vastgesteld. Want het is bekend dat boeren iets menselijks is en de profeet ﷺ heeft niet gezegd: “Wanneer iemand van jullie boert laat hem “Al-ḥamdulillah” zeggen.”
Wat betreft degene die niest, daarover zei hij wel:
“Wanneer hij niest laat hem “Al-ḥamdulillah” zeggen.”
Maar met betrekking tot het boeren heeft hij dit niet gezegd.
Maar als we ervan uitgaan dat een persoon ziek is en hij niet in staat is om te boeren en vervolgens voelt dat hij dit nu wel kan, hier kan hij wel “Al-ḥamdulillah” zeggen. Want dit valt onder een (vernieuwde) gunst.
Bron: Liqāʾ al-Bāb al-Maftūḥ nr. 89. Beluister de audio hieronder.
Vertaling: Yūsuf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl