Het Permanente Comité voor (Islamitisch) onderzoek en Iftā werd de volgende vraag gesteld:
Een vrouw van middelbare leeftijd of dicht tegen ouderdom uit (de streek) Sabaʾ die bekend staat om haar rechtschapenheid wenst de Ḥajj te verrichten. Zij heeft echter geen (enkele) maḥram[1]. Er is een edele man die bekend staat om zijn rechtschapenheid en op Ḥajj gaat. Met hem zijn vrouwelijke maḥrams. Is het correct voor deze vrouw om met deze goede man en zijn vrouwen de Ḥajj te verrichten? Zij begeeft zich in het gezelschap van de vrouwen onder het toezicht van deze man. Of vervalt de verplichting van Ḥajj voor haar omdat er geen maḥram aanwezig is, ondanks dat zij het financieel wel aankan? Geef ons een oordeel, moge Allah jullie zegenen. Want er is een geschil opgetreden omtrent deze kwestie onder een aantal broeders.
Antwoord:
De vrouw die geen maḥram heeft die is niet verplicht om de Ḥajj te verrichten. Omdat een maḥram deel uitmaakt van de middelen die haar in staat stellen (om de Ḥajj te verrichten). Het in staat zijn is een voorwaarde in het verplicht stellen van de Ḥajj. Allah (تعالى) zei:
“En het is de mensen verplicht gesteld om voor Allah de Ḥajj naar het huis te verrichten, voor wie in staat is om daarnaartoe te gaan.” [Āl-ʿImrān (3):97]
Het is voor haar niet toegestaan om naar de Ḥajj of een ander plaats te reizen behalve met haar echtgenoot of een maḥram. Vanwege hetgeen dat Bukhārī & Muslim hebben overgeleverd op gezag van Ibn ʿAbbās (رضي الله عنهما) die de Profeet ﷺ hoorde zeggen:
“Geen man dient alleen met een vrouw te zijn behalve in de aanwezigheid van haar maḥram. En de vrouw dient niet te reizen[2] behalve met een maḥram.”
Een man stond op en zei: “O Boodschapper van Allah, mijn vrouw is vertrokken naar de Ḥajj en ik heb mij opgegeven voor die en die expeditie (veldslag).”
Hij (de Boodschapper zei:“Ga en verricht de Ḥajj met jouw vrouw.”
Dit was ook de uitspraak (mening) van Al-Ḥassan, An-Nakhaʿī, Aḥmad, Isḥāq, Ibn Mundhir en de metgezellen van Ar-Raʾī. Dit is de correcte mening. Vanwege het voorgenoemde vers en de algemene overleveringen die de vrouw verbieden te reizen zonder echtgenoot of maḥram.
Mālik, As-Shāfʿī en Al-Awzāʿī hadden een andere mening. Allen hadden voorwaarden vastgesteld die geen bewijs kennen. Ibn Mundhir zei: “Zij de voorgenoemden negeerden de klaarblijkelijke betekenis van de overlevering en eenieder van hem kwam met voorwaarden waar geen bewijs voor is.”
En bij Allah ligt al het succes. Moge de vrede en zegeningen op onze profeet Muḥammad, zijn familieleden en metgezellen zijn.
Voorzitter: Shaykh ʿAbdul-ʿAzīz b. Bāz
Vervangend voorzitter: ʿAbdullah b. Ghudayān
Lid: ʿAbdur-Razzāq al-ʿAfīfī
Lid: ʿAbdullah b. Munīʿ
Bron: Fatāwa al-lajna as-dāʾima lil-buḥūth al-ʿIlmiyya wal-iftāʾ, deel 11 blz. 90. Uitgever: Al-Ḥumayda drukkerij, Riyad Saoedie-Arabie. 5de druk 2006.
Vertaling: Yūsūf Abū Ṣafiyya
Publicatie: www.ahloelhadieth.nl
[1]Voetnoot vertaler: Iemand die tot de nabije familieleden behoort die niet gehuwd mogen worden en waarmee directe contact is toegestaan.
[2]Voetnoot vertaler: Iemand wordt als reiziger gezien bij een afstand van 80 km zoals de geleerden dit hebben aangegeven.
Screenshots Arabische Bron: